De geschiedenis van een krijgskunst-stijl is altijd een hekel onderwerp. De meesters die de geschiedenis doorvertellen zijn immers weliswaar meester in hun kunst en daarmee 'vastleggers van een traditie', maar dat maakt ze nog geen historisch of antropologisch onderzoeker.
Eén van de verschillen tussen neutrale onderzoekers (als er al zoiets bestaat als 'neutraal') en de meesters van de onderzochte kunst is, dat er bij de laatste groep vaak belangen of andere motieven meespelen om een verhaal door te geven (of juist niet), om het verhaal een bepaalde twist te geven of het in ieder geval niet kritisch te beschouwen.
In ons geval is een treffend voorbeeld hiervan de achterliggende reden waarom Gouw Gin Hok, de formele leraar van 'meneer' Tan Eng Ho, van het les geven in Tit Khun zijn beroep had gemaakt: ik wéét die reden wel (althans, ik weet wat mij erover verteld is), simpelweg omdat mijn leraar die verteld heeft. Maar hij zei er ook bij dat het, om redenen van goed fatsoen, beter niet openbaar gemaakt moest worden.
Ook ik maak mij nu dus schuldig aan geschiedenis-'onthouding', want ook ik ga dat verhaal niet aan de grote klok hangen. Het maakt wel dat ik behoorlijk op de hoede ben bij het kennis nemen van 'de' geschiedenis volgens deze of die meester: wat vertelt hij niet?
Inleiding
De geschiedenis van Tit Khun heb ik dan ook opgetekend uit meerdere bronnen; drie om precies te zijn. De eerste en de tweede bron zijn gebaseerd op mondelinge overdracht, en de derde bron is mijn eigen (nog steeds lopende) semi-wetenschappelijke onderzoek. Semi 'omdat' ik, voor echt diepgravend onderzoek, ook naar China zou moeten om veldwerk te verrichten en daar heb ik geen zin meer in. Er is dus alleen gebruik gemaakt van de eerder genoemde overdrachts-bronnen, aangevuld met en/of gecorrigeerd door theoretische bronnen.
Wat hieronder volgt is de geschiedenis van Tit Khun zoals die aan ons, leerlingen, werd verteld door onze leraar 'meneer' Tan Eng Ho.
Hoewel ik soms weet -uit eigen onderzoek of uit de overdracht volgens andere meesters- heb ik 'meneer' Tan's verhaal verder niet gecorrigeerd of aangevuld, behalve dan met de aanvullingen met opmerkingen die 'meneer' Tan zelf maakte buiten het vertellen over de geschiedenis.
De geschiedenis volgens 'meneer' Tan

Tit Khun is een verdedigingskunst uit de Chinese provincie Fujian die via Indonesië naar Nederland is gekomen. In Indonesië -met name in en rond Jakarta- is deze stijlschool vooral bekend geworden onder de namen Tang Kiam Khun, Tit Khun en Tit Khun Pay.
Toch zei hij een andere keer dat hij het idee had dat hij dacht dat Tit Khun de 'binnenschool' geweest zou zijn van 'een Shaolin-stijl'; men leerde in principe alleen de 'buitenschool' -het makkelijk herkenbare schoppen en slaan- maar later leerden daarvoor geselecteerde, gevorderde, leerlingen een in die dagen geheime variant van dezelfde stijl. Daarin kregen dezelfde bewegingen zachtere en meer interne toepassingen. Naar zijn idee zou Tit Khun dan, na één van de vele vernietigingen van dit Shaolin-klooster, naar buiten zijn gebracht en verder zijn onderwezen als een op zichzelf staande stijlschool.
DE NAAM 'TIT KHUN'
We komen de naam 'Tit Khun' tegen op diverse manieren: als Tit Khun, Thit Kun of Tit Kun. Uiteraard moet ze gewoon in het Chinees geschreven worden:
Volgens 'meneer' Tan is 'Tit Khun' hoogstwaarschijnlijk niet de echte naam van deze stijl. Echter, in vroeger tijd was het niet gebruikelijk om vragen te stellen aan de leraar, waardoor het denkbaar is dat de oorspronkelijke naam (zo die er al ooit geweest is) verdwenen is. Dit komt waarschijnlijk voort uit een vorm van pragmatisme: wie kon het nou iets schelen hoe een stijl heette? Als men het maar kon tóepassen!
Dat Tit Khun-beoefenaren denken dat het niet de originele naam is komt, enerzijds, doordat de naam van de allereerste basisstap eveneens tit khun -'recht boksen'- luidt en, anderzijds, precies doordat die naam 'recht boksen' betekent: een vreemde en onterechte benaming voor een kunst die bol staat van de snelle, zijwaarts ontwijkende manoeuvres.
Bovendien is het wel vaker voorgekomen dat een stijl van naam wisselde, gewoon omdat men daar behoefte aan had. Aangezien een 'stijl' eigenlijk, ook in China in die dagen, als zodanig niet zo hoog werd aangeslagen en meer gezien werd als een kwaliteit die toebehoorde aan een persoon, is Tit Khun bijvoorbeeld eveneens bekend onder de naam Tang Kiam Khun -'het boksen van Tang Kiam'- naar Tjung Tang Kiam, een beroemd Tit Khun-meester die rond het eind van de negentiende eeuw in Batavia -het toenmalige Jakarta- leefde.
DE HERKOMST VAN TIT KHUN
Waar Tit Khun vandaan komt, vertelde meneer Tan, weet niemand. Toen hij het aan zijn leraar vroeg antwoordde die "van Shaolin", maar meneer Tan voegde daar zelf aan toe dat in Indonesië iederéén zei dat zijn stijl van Shaolin afkomstig was omdat dat zo'n beroemde naam was.
TIT KHUN IN INDONESIË: DE EERSTE VIER GENERATIES
Degene die Tit Khun naar Indonesië heeft gebracht heette Kam Siok (uit onderzoek is gebleken dat dit rond 1850 geweest moet zijn - R.J.). Hij kwam samen met zijn su heng, zijn 'oudere oefenbroeder', naar Indonesië.
Kam Siok was een rondreizende tabakshandelaar. Hij werd bij dat werk geholpen door zijn knechtje Tjung Tang Kiam, ook bekend onder de betiteling 'kwee' Tang Kiam. Tang Kiam leerde veertig jaar als enige leerling Tit Khun bij Kam Siok.

Op een gegeven moment riep Kam Siok Tang Kiam bij zich. Hij zei: "Ik kan je niets meer leren. Als je je Tit Khun wil uitdiepen en verfijnen moet je verder leren bij mijn su heng; hij is inmiddels alweer terug naar China, maar zijn kennis en vaardigheid zijn hoger dan de mijne".
Uit loyaliteit naar zijn leraar weigerde Tang Kiam dit advies op te volgen. Bovendien was hij inmiddels zó goed dat Tit Khun in de omgeving bekend en beroemd werd onder de naam Tang Kiam Khun, 'het boksen van Tang Kiam'.
Tjung Tang Kiam woonde in Kali Lio, op de Pasar Senen in Jakarta. Er is over hem overgeleverd dat hij een opiumzuiger was, klein (zijn bijnaam onder Indonesiërs luidde 'peh kecil', 'kleine paatje'), en erg mager.
Overigens ontstond er na Tang Kiam een Indonesische variant van Tit Khun, de Silat Tang Kiam. Tang Kiam was namelijk met een Indonesische vrouw getrouwd. Maar nu rees het probleem wat er met Tit Khun moest gebeuren, want een kind van Tang Kiam zou geen echte Chinees zijn! Daarop besloot Tang Kiam dat als het kind een zoon zou zijn, deze een Chinees werd; was het een dochter, dan werd ze Indonesische. Het werd een dochter, en als Indonesische mocht ze geen Tit Khun leren.
Later zou ze met een Indonesische man trouwen die al veel Pençak Silat had getraind. Hij wilde graag de Chinese krijgskunst van zijn schoonvader leren maar dit verzoek werd afgewezen. Daarop ging zijn vrouw voor hem spioneren door een kiertje in het hek. Wat ze aldus van haar vader afkeek en leerde gaf ze door aan haar man, en zo ontstond de Silat Tang Kiam.

Maar de echte Tit Khun bleef bij Tang Kiam en zijn leerlingen; en anders dan Kam Siok, die alleen Tang Kiam als leerling had gehad, had Tang Kiam er meerdere.
De laatste leerling die hij zou aannemen was Tjiam Tjeng Soey. Hij is bekend als 'peh' ('oompje') Tjeng. 'Peh' Tjeng leerde veertig jaar bij Tang Kiam.
Meerdere leerlingen van 'peh' Tjeng bereikten de graad van meesterschap. Gouw Gin Hok, op zijn beurt, was de laatste leerling van 'peh' Tjeng en leerde vijfentwintig jaar bij zijn meester. Zelfs toen 'peh' Tjeng op zijn sterfbed lag gebood hij Gouw Gin Hok om, voor zijn ziekbed, basisoefeningen met de vlindermessen te trainen! Tijdens één van deze sessies is 'peh' Tjeng overleden.



V.l.n.r. Tjiam Tjeng Soey ('peh' Tjeng), Gouw Gin Hok, Tan Boen Hoey, Thio Seng Peng, Tan Eng Ho
Een ritje door toenmalig Batavia (het tegenwoordige Jakarta) zoals het er ongeveer in de tijd van Tjung Tang Kiam uitgezien moet hebben.
De provincie Fujian
Tit Khun is -in ieder geval volgens meneer Tan- een zogeheten 'Hokkien-stijl', d.w.z. uit Fujian afkomstig: Hokkien is namelijk de uitspraak, in het lokale dialect, voor 'Fujian'.
Dit wordt zo doorgegeven als historisch feit omdat Tit Khun in Indonesië alleen maar onder Hokkien-Chinezen is onderwezen, en de Chinezen in Indonesië waren (in ieder geval vroeger) uitermate afkomst-getrouw: iemand van een andere 'clan' of achtergrond kreeg geen onderwijs.
'meneer' Tan Eng Ho
Gouw Gin Hok was door omstandigheden genoodzaakt om openbaar en bij wijze van beroep les te geven. Zodoende had hij meer dan tweehonderd leerlingen, wat in die dagen als erg veel werd beschouwd. Als ze hem vroegen wat ze hem moesten betalen zei hij altijd: "Doe maar wat je kunt missen". Gouw Gin Hok verdiende er genoeg mee om zijn vrouw en vier kinderen te kunnen onderhouden.
Van de tweehonderd leerlingen werden er uiteindelijk maar vier goed genoeg om les te geven: Tan Boen Hoey, Thio Seng Peng, Gouw Tjoey San die 'Pitjis' werd genoemd en Tan Eng Ho (meneer Tan).
Pitjis was eigenlijk nog niet klaar. Toch vond Gouw Gin Hok het goed dat Pitjis al les ging geven, want Pitjis leed aan tbc en had medicijnen nodig die door de oorlog (WO-II - R.J.) erg duur waren geworden. Met lesgeven kon hij wat bijverdienen om die medicijnen te betalen. Maar hoewel Pitjis een erg goede vechter was -hij had, in zijn eentje, acht man verslagen in een gevecht!- onderwees hij zijn leerlingen te snel, om te voorkomen dat ze zouden weglopen als hen niet genoeg variatie geboden werd.
DE VIJFDE GENERATIE: MENEER TAN
Toen meneer Tan begon met het leren van Tit Khun was dat bij diezelfde Pitjis. Nu was meneer Tan erg goed bevriend met het jongere broertje van Thio Seng Peng, en hij kwam daardoor regelmatig bij Thio Seng Peng over de vloer. Zo kwam hij daar een keer op bezoek toen Tan Boen Hoey er ook was. Tan Boen Hoey en Thio Seng Peng wisten dat meneer Tan bij Pitjis in de leer was, en ze gaven hem opdracht om te laten zien wat hij geleerd had. Tan Boen Hoey schudde nors zijn hoofd toen hij meneer Tan zag oefenen, ter afkeuring. Daarop maakte meneer Tan van de gelegenheid gebruik en vroeg of hij dan bij hem mocht komen leren inplaats van bij Pitjis, en omdat Tan Boen Hoey al wel het nodige aan talent en inzet had gezien vond hij de overstap goed.

Meneer Tan leerde elke dag bij Tan Boen Hoey. Na een half jaar echter stuurde deze de nieuwe leerling door naar zijn eigen leraar, Gouw Gin Hok. Hierdoor werd meneer Tan formeel van dezelfde generatie als Tan Boen Hoey, Thio Seng Peng en Pitjis, en hij mocht Tan Boen Hoey niet meer aanspreken met 'leraar' maar moest hem aanspreken met su heng, 'oudere oefenbroeder'.
Op donderdag trainde meneer Tan bij Gouw Gin Hok, de andere dagen van de week bij Tan Boen Hoey, dagelijks van vijf tot tien uur 's-avonds. Op zaterdag werd er niet geoefend.
Na drie jaar overleed Gouw Gin Hok. Hij was pas 54 jaar, maar hij was erg dik en leefde erg ongezond. Binnen drie dagen kreeg hij tweemaal een hartaanval en kwam daaraan te overlijden.

Vanaf dat moment leerde meneer Tan alleen bij Tan Boen Hoey hoewel hij enkele jaren later ook, op zondag, bij Thio Seng Peng zou gaan leren. Deze had een volledig verschillende interpretatie van Tit Khun (overigens oefende 'meneer' Tan bij Thio Seng Peng alleen in het toepassen van Tit Khun volgens de visie van Thio Seng Peng); de persoonlijke stijl van Tan Boen Hoey was hard, krachtig, snel en automatisch, terwijl Thio Seng Peng zich meer had toegelegd op souplesse, zachtheid en list.
Na vijftien jaar trainen in de harde én zachte mogelijkheden van Tit Khun mocht meneer Tan zich zelfstandig vestigen als leraar. Maar na twee jaar emigreerde hij, onder druk van de politieke omstandigheden, in 1965 naar Nederland.

Weer twee jaar later, toen meneer Tan in Eindhoven was komen wonen, zou hij het lesgeven hervatten. Na toestemming te hebben gevraagd aan zijn beide leraren om ook aan niet-Chinezen les te mogen geven begon meneer Tan les te geven aan Indische Nederlanders, en nog later aan iedereen. Enkele van zijn leerlingen in Nederland hebben uiteindelijk voldoende bekwaamheid bereikt om eveneens les te kunnen geven, maar geheel volgens de traditie verkiezen zij allemaal de beslotenheid.
Roel Jansen met mevrouw Tan op haar tachtigste verjaardag, in 2017.
NASCHRIFT
Meneer Tan overleed op 24 oktober 1991, na een kort ziekbed, aan leverkanker. Hij is 61 jaar geworden.

'Meneer' Tan vertelde ooit dat Tit Khun een Shaolin-stijl was maar, zo vertelde hij daarbij, "in Indonesië zei iederéén dat zijn stijl een Shaolin-stijl was omdat dat een beroemde naam was".